Wildzang

Ter kennismaking, presenteren we hieronder twee opvallende gedichten uit de bundel. Het eerste zet zich af tegen het betekenisloze Allahu Akbar, het tweede hekelt de aanpak tijdens de coronacrisis.


 
 
       Te Deum Laudamus         
                                                     
 
Heer God, wat bent U klein, adembenemend klein,
Kosmos opwerpend in nietigheden, die eventjes
gloeien in triljarden, onzichtbaar, in leventjes
Door huid en membraan, in een cel, in een traan,
Geen seconde pauzerend, ieder uur variërend,
Voltrekt zich Uw schepping: kans één op miljoen?
Dus: nu honderdduizenden die in helix actie doen,
Overstelpend, nanometerevoluties tegelijkertijd
Binnenin en rondom exploderend in diversiteit.
 
 

December Lock Down

Her en der dwaalt een gemaskerde schim
door de griezelig uitgestorven straten
Bezaaid met series stickers en plakkaten
Blijf thuis! Anderhalve Meter! tot de kim.

Alom smetvrees, mensenvrees aanpraten,
Opstoken Let Op Elkaar! Met Elkaar! Samen!
Verplichte paden leiden tot stortvloed reclame,
Cijfers zijn afgod, gissingen hun resultaten.

Ineens kijken mondkapjes- zes passanten-
Luisterend omhoog: van alle kanten
Weerklinken klanken uit de klokkentoren
Over heel de gekluisterde stad te horen:

“Merckt toch hoe sterck,” dat innerlijk smelt,
Dat sinds eeuwen staat van beleg meldt:
“Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft, nog heden,
Om onze goet en ons bloet en onse steden.”

Dat herkennen, dat tot stilstand komen
Van zes de-mond-gesnoerden in de stad
Zonder vrolijke drukte, lachende stromen
Publiek, families, vrienden, van alles wat…

Nooit heb ik wat ons werd ontnomen,
Zo verbeten bitter liefgehad.


Toen door vlagen als een windhoos
Bloesems op wervelden ten hemel,
Verscheen uit die sluiers een schimmel
Op de onverharde zandweg,
Daarop lenig opzwepend, in volle galop, 
Spiernaakt, dat boerenjoch uit Stramproy,
Overmoedig jodelend, zoetgevooisd,
Op zijn – twee zomers lang – allermooist.
 
 
 
 Rommelige bewolking trekt over de IJssel
 Als een onopgemaakt bed, als gedachten                
 Aan die leuke slagersknul uit Deinze
 Die wel niet op mij zal willen wachten,
 Al zit ik daarover nog zo in de rikketik:
 Heel wat meisjes zijn knapper dan ik.